O moeder, wat is het heet
Vandaag gaan we met ons gezin en vrienden naar het Lago di Fiastra, in de Monte Sibilini (Le Marche). Vanaf de camping is dat een autoritje van een kilometer of zestig. En dus te fietsen.
Ik kijk op de kaart en stippel een route uit. De namen van de te passeren dorpjes schrijf ik op een papiertje en dat papiertje stop ik in mijn achterzak. Fool proof.
Onze camping in Montelparo ligt op 450 meter hoogte, het stuwmeer op ruim 700 meter. Wat ik daartussen tegenkom, geen idee.
Als ik vertrek is het al warm. Eerst maar eens de klim naar Montelparo. Dan een korte afdaling en een klimmetje naar Santa Vittoria in Matenano. Ik heb nog geen 8 kilometer gefietst en ik transpireer nu al hevig. Met de ervaring van een week eerder weet ik: veel drinken en tijdig water tappen, waar dan ook.
Na Santa Vittoria dat op zo’n 600 meter hoogte ligt, volgt een afdaling. Een lange afdaling. In Servigliano staat mijn hoogtemeter op 180 meter. Dat bevalt me maar matig.
Hier moet ik ergens linksaf, naar Penna San Giovanni. In de tien kilometer die volgen stijgt de weg geleidelijk weer naar 600 meter hoogte. Mijn thermometer zegt me dat het inmiddels 34 graden is. Ik ben een verstandige jongen dus ik stop in Penna bij een barretje. Even een koud blikje cola naar binnen werken. Mijn bruine armen glanzen van het zweet. In het toilet was ik mijn gezicht en vul mijn bidons met ijskoud water. De ijsklont in mijn glas met cola transplanteer ik vervolgens naar één van mijn bidons.
Ik fiets verder, een beetje op en neer, via Gualdo en Poggio naar Sarnano. Huh? Sarnano? Dat stond niet op mijn briefje. Ik heb blijkbaar ergens een afslag gemist. Waarheen nu? Links of rechts? Ik kijk om me heen en zie de groengrijze Monte Sibilini recht voor me liggen. Ik sla op goed geluk linksaf en fiets even later langs een benzinestation. In een huiskamerachtig kantoortje zit een oude vrouw. Ik laat mijn briefje zien, en wijs op de naam Fiastra. Ondanks het feit dat ze enkele tanden in haar gebit mist, begrijp ik wat ze zegt. Ze verwijst me terug, in de richting van Macerata (de naam Macerata spreekt ze enigszins slissend uit, hetgeen prachtig klinkt). Na zes kilometer naar links.
Ik bedank haar, kijk op mijn fietscomputer en stap weer op. Na vijf kilometer begin ik naar een afslag uit te zien, maar die volgt pas na zo’n acht kilometer. Ik fiets dan op 460 meter hoogte en ik weet: ik zal nog minstens 240 meter moeten klimmen.
De weg slingert zich door een bebost berglandschap, maar van schaduw is geen sprake. Het is inmiddels 37 graden, mijn voeten branden in mijn schoenen. Ik draai op mijn kleinste versnellingen naar boven. Als ik de 700 meter hoogte nader, verwacht ik toch eindelijk eens het meer te zien, want ik ben er wel een beetje klaar mee, maar de weg blijft verder kronkelen en stijgen, uiteindelijk naar 830 meter hoogte. Dan gaat het geleidelijk naar beneden en zie ik in de verte de stuwdam en daarachter het groenblauwe meer.
Na een paar kilometer langs het meer te hebben gefietst, zie ik onze auto staan. Ik stop, sla mijn rit op in Strava en bel vervolgens mijn vriendin. Die zit al een tijdje met de anderen op het strandje langs het meer.
Even later haal ik de wielen uit mijn fiets en zet hem achter in auto. Zo, nu eerst een fles water leegdrinken en dan een duik in het koele meer.
Montelparo – Lago di Fiastra: 70 kilometer, 2300 hoogtemeter