Hondenpoep op de Staulanza
(Erge bergen 69 en 70: Passo Duran, Passo Staulanza)
(Dolomieten dag 3, 7 juli)
Vandaag staan twee cols op het programma: de Passo Duran en de Passo Staulanza. Dat programma is vergelijkbaar met een dag eerder: eerst een kloteklim, en daarna een aangenamer geval.
De Passo Duran start, althans vanaf de zuidzijde, in Agordo en de pasweg overbrugt in 12 kilometer 1000 hoogtemeter. Zes kilometer lang gaat het met 10% omhoog. De Duran is daarmee het kleine zusje van de Giau. Kortom, een vervelend kreng.
Het is vandaag even warm als gisteren, maar een stuk rustiger. Slechts af en toe passeert een auto. Bovendien kronkelt de weg door bosrijk gebied naar boven, dus dat betekent af en toe verkoelende schaduw.
Vandaag zijn we nog met zijn drieën overgebleven. Maar in de praktijk fiets ik altijd alleen, op grote afstand. Ik tel de hoogtemeters af.
Boven op de pas (1605m) stop ik even om een foto te maken en een banaan te eten. Het begint een beetje te spetteren. Ik trek mijn windstopper aan en begin aan de afdaling. Een vervelende afdaling is het: smal, bochtig, steil, slecht asfalt, met gaten en gevaarlijke scheuren. De ontspanning is ver te zoeken. Bovendien gaat het steeds harder regenen. Voordat ik echt nat word, kom ik aan in Dont, waar Pierre op een terrasje op mij zit te wachten. Hendrik-Jan is doorgereden en pakt nog even de Passo Cibiana mee.
Het regent steeds harder, dus we besluiten nog even te schuilen, eerst op het terras, even later onder de luifel van een winkeltje. We krijgen het een beetje koud, en Pierre besluit op te stappen en door te rijden. Ik ben nog niet helemaal klaar om te vertrekken als het steeds harder begint te hozen. Ik wacht nog even, want ik zie het gelukkig wat lichter worden.
Tien minuten later stap ook ik op mijn fiets. Het regent nog wel, maar dat zal niet lang meer duren, zo schat ik in. Een kwartier later rij ik onder een stralende zon op een dampende en snel drogende weg naar boven. De Passo Staulanza (ook wel Forcella Staulanza genoemd) overbrugt vanaf Dont 800 hoogtemeters in 12 kilometer. Het is een onregelmatige klim; van passages van 10% kan ik even bijkomen op de stukken van 6-7%. De klim voert eerst door wat dorpjes en vervolgens door een fraai bergland met uitzicht op de Monte Pelmo, een reusachtig en woest brok Dolomiet.
Op de top van de pas (1773m) stop ik even en zet ik mijn fiets tegen het pasbordje om er een foto van te maken. Ik eet het broodkontje Nutella dat ik had meegenomen en wil vervolgens weer opstappen. Ik krijg echter mijn linkerschoen niet in mijn pedaal. Ik stop en kijk onder mijn schoen waarom niet: een enorme plakkaat aarde dat ik uit de berm heb meegenomen. Ik verwijder het met mijn vingers uit mijn schoenplaatje en zie (en ruik) dan pas wat het is: hondenpoep. Godverdomme, gatverdamme! Ik stap af, zet mijn fiets tegen een hekje en zie in de berm een stuk papier liggen, waarmee ik zo goed en zo kwaad als het gaat de ergste hondenpoep van mijn vingers veeg. Mijn schoenen veeg ik schoon in het gras en ik offer het restant water dat nog in mijn bidons zit op aan een laatste poging tot reiniging van mijn linkerhand. Gelukkig zit er geen poep op mijn handschoen. Hoe dan ook, gedoe.
Een snelle afdaling na wat haarspeldbochten. Ik passeer de afslag naar de Giau, suis door Selva di Cadore en weet: er zal nog 150 meter geklommen moeten worden naar de Colle di Santa Lucia. Gelukkig is beneden in het dorp een fontein, waar ik mijn bidons kan vullen. Als ik dat sta te doen, passeert Hendrik-Jan. We rijden naar het dorpje Colle di Santa Lucia, drinken daar wat en delen een broodje ham, klimmen vervolgens door naar de top van het colletje en dalen tenslotte af naar Caprile.
Als we onze fietsen in de tot fietsenhok omgetoverde ‘ski room’ van ons appartement hebben neergezet, besluit ik in het belendende washok eerst eens goed met zeep mijn handen te wassen. Mijn schoenen laat ik in de ski room staan.