Gevoelstemperatuur nul, een maiden trip
Erge bergen 14: Juf
(Situatie vooraf: ik ga op uitnodiging van buurman Willem vijf dagen in Zwitserland fietsen. We zijn met tien mannen. Hiervan ken ik alleen Willem. Dit is dag 1.)
Het is 12 uur en 13 graden. Het regent. Een blik op de buienradar zegt bovendien genoeg. Maar Kor is optimistisch en verwacht dat het om half twee droog wordt.
We zijn van onze standplaats Schmitten met het Volkswagenbusje en de Espace naar Thusis gereden en willen naar Juf fietsen. Van 720 naar 2126 meter in 39 kilometer. Een lange klim maar niet steil. Het plan is om onze week rustig te beginnen.
Het regent. En boven zal het koud zijn. Per 100 meter stijging is het zo’n 0,8 graden Celsius kouder, heb ik altijd geleerd. Reken dus zelf maar uit. Maar we zijn niet te houden. Fietsen willen we. We zijn hier toch niet voor niets?
Ondanks de lage temperatuur heb ik het warm in de klim. Ik transpireer hevig. Nat van binnen, nat van buiten. In de laatste kilometers van de klim kantelt mijn dominante gevoel echter van warm naar koud. Als ik na ruim twee en een half uur klimmen volkomen doorweekt van de regen in Juf aankom heb ik het heel koud. En ik niet alleen: degenen die op mij hebben gewacht, staan te blauwbekken en te trillen van de kou. Twee zijn al teruggereden en één is al ver voor de top omgedraaid. Verstandig.
Zinloos weetje tussendoor: Juf claimt het hoogstgelegen permanent bewoonde dorp in de Alpen te zijn. Maar nu is het hier uitgestorven. Het winkeltje is dicht. Logisch. Zondag.
Het is 6 graden, zie ik op mijn thermometer. Maar het voelt veel kouder aan. Ik doe mijn regenjasje uit, trek een windstopper aan en doe daar mijn regenjasje weer overheen. Terug willen we. Snel.
Eén voor één vertrekken we. Ik daal als een oud wijf, zoals te doen gebruikelijk. Erger nog, mijn vingers zijn koud en gevoelloos. Ik rem bijna permanent, maar voel aan mijn vingers niet dat ik rem. Mijn lijf trilt en schudt van de kou. Ik zit volkomen verkrampt op de fiets. Het vooruitzicht: 35 kilometer dalen.
Het gaat steeds harder regenen, en het remmen gaat steeds lastiger. Ook gaat het waaien. Hard waaien. Mijn vingers zijn gevoelloos. Ik doe maar wat.
Een flits, en even later gerommel. Ook dat nog. Maar schuilen kan nergens en zou ook weinig zin hebben. Op intuïtie en goed geluk ga ik als één koud blok angstige ellende naar beneden. Ik heb nauwelijks nog controle over wat ik aan het doen ben. De anderen moeten ver voor mij zijn.
Na twintig kilometer rij ik een tunnel in. Hé, wat is dat? Daar staan Rolf en Frans. Ze staan aan een wiel te trekken en te hannesen. Lekke band. Ik stop en probeer af te stappen. Dat gaat niet. De kramp schiet in mijn bovenbenen en ik blijf een beetje lullig staan bibberen met mijn fiets tussen mijn benen. Ik kan niks doen, sta te schudden van de kou en kijk onbeholpen toe. Ook Rolf en Frans staan te bibberen en proberen vruchteloos het binnenbandje van de velg af te trekken. Maar alles is nat. Dit gaat niet lukken.
Dan komt er een auto aan en Frans houdt hem aan. Hij vraagt aan de inzittenden of ze ons kunnen helpen en hem met fiets en al mee kunnen nemen naar Thusis. Dat willen ze wel, maar dat is niet eenvoudig. Achter in de auto staat namelijk een grote mand met een grote hond er in. Er is nauwelijks nog plek voor een fiets en een passagier. Passen en meten. Het lukt. Ze rijden weg.
Wij stappen weer op en dalen verder af door de kloof met de woeste watervallen. Regen, regen, gevoelloze vingers en een van kou schuddend lijf. Rolf verdwijnt uit het zicht. Tien kilometer verder kom ik Jaap tegen. Hij is ergens verkeerd gereden. We rijden samen verder. Thusis is niet meer ver.
Na een paar kilometer horen we opeens geroep van links. Daar staat Ronald, met de Volkswagenbus. Hij is ons tegemoet gereden. We remmen, stoppen, zetten onze fiets in de bus en stappen in. Ik krijg nauwelijks mijn helm af. In het busje is het warm en vochtig. De ramen zijn beslagen. Ik kan niet rechtop zitten van de kramp en ga maar een beetje schuin hangend languit zitten. Ik schud nog steeds van de kou. Misselijk. We rijden terug naar de parkeergarage in Thusis. Daar staan de anderen te bibberen.
Pas nadat ik in ons huisje een lange, hete douche heb genomen, kom ik weer een beetje tot mezelf. Ook het gevoel in mijn vingers komt terug. Ik verheug en verbaas me over het herstel. Een lichaam is een vreemd ding.
****
Even voor de duidelijkheid: de klim van Thusis naar Juf is prachtig en maar enkele kilometers vrij steil. Rustige weg, redelijk asfalt, schitterend landschap. Een aanrader. Maar dan moet het niet regenen.
Ik ben trots op je Frank! Ik krijg het helemaal warm van binnen 🙂