Vergeten schrijver: den Uyl, Bob
Bob den Uyl (27 maart 1930 – 13 februari 1992)
Schatplichtig, dat is het juiste woord. Schrijvers van wielerverhalen zijn schatplichtig, uiteraard aan Tim Krabbé, maar ook een beetje aan Bob den Uyl.
De Rotterdamse schrijver Bob den Uyl is vooral bekend geworden door zijn korte reisverhalen. Trekkend langs de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog in België en Noord-Frankrijk of langs de nazi-architectuur in Zuid-Duitsland verhaalt hij van zijn ontmoetingen met bewoners of van zijn wederwaardigheden in plaatselijke hotels. Opgewekt en nieuwsgierig en tegelijkertijd afwachtend en somber rijgt hij de ene anekdote aan de andere, waarbij de rode draad in zijn verhalen vele kronkels doorloopt, maar nooit verloren gaat. Hij doet dat in een stijl waarbij hilarische momenten worden afgewisseld met sombere bespiegelingen, maar die altijd ruimte laat voor verwondering, twijfel, zelfreflectie en relativeringsvermogen.
Bob den Uyl reisde vaak op zijn racefiets, die hij zelf als “van verblijdend hoogwaardige klasse” omschreef. Lees bijvoorbeeld de schitterende en hilarische korte verhalen In het groene dal (uit de bundel Met een voet in het graf, 1971), De ontwikkeling van een woede (uit de gelijknamige bundel, 1973) en Het rechtzetten van een misvatting (uit de bundel Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam, 1975).
Ook schreef hij ooit het boekje Wat fietst daar? (1970), waarin hij onder andere een handleiding geeft voor de ideale fietstocht:
“Richting en bestemming laten wij bepalen door de wind. We stappen ’s ochtends op de fiets en rijden ontspannen met de wind mee. Ja maar, zullen velen zeggen, dat heeft toch weinig nut? Als je ’s avonds weer thuis wil zijn, zal je toch op een bepaald ogenblik tegen de wind in moeten gaan fietsen?
Dit nu doen wij niet. We blijven de hele dag met wind mee fietsen, en keren ’s avonds per trein terug. Dit kernidee van de ideale fietstocht stuit op veel verzet. Algemeen wordt het als bijzonder slap beschouwd altijd met de wind mee te fietsen. Tegen de wind in fietsen vindt men sportiever en opbouwender voor het karakter. Deze van jongs af aan ingehamerde, uit calvinistische bronnen ontsproten opvatting dient overwonnen te worden.”
Bob den Uyl was niet alleen fietser, maar ook wielerliefhebber. In de verhalenbundel Opkomst & ondergang van de Zwarte Trui beschrijft hij in het gelijknamige absurde openingsverhaal het ontstaan en het teloorgaan van het geheime genootschap De Zwarte Trui die de wielerkoers De Ronde van het Carboon organiseerde, waarin de wielrenners door de gangen van verlaten Belgische steenkoolmijnen moesten koersen.
Den Uyl bezocht zelf ook wielerkoersen. In dezelfde bundel doet hij verslag van zijn bezoek in 1973 als journalist aan een kermiskoers in Brasschaat (zie foto):
“Al voortgaand zie ik Ocaña me tegemoet komen lopen, nog in zijn dagelijkse plunje. Een tenger mannetje met een vermoeden van platvoeten. Heeft de Tour gewonnen in plaats van mij. Iemand vraagt zijn handtekening en over een schouder kijk ik toe hoe deze wordt gezet. Een esthetisch verantwoord handschrift, wat hoekig en stug.”
…
“En dan komen de profrenners, de ware vedetten. Opgewonden roept de explicateur de bekende namen van het ogenblik in zijn microfoon: Ocaña, Thévenet, Gimondi, De Vlaeminck, Van Springel, Godefroot, en ook Zoetemelk met zijn trouwe knecht Gerardus Vianen. Freddy Maertens krijgt het predikaat ‘de meest vergeestelijkte coureur van België’ toegevoegd, een wat duistere uitspraak. Vast staat dat Maertens het niet van zijn uiterlijk moet hebben. En eindelijk, precies op het psychologisch juiste ogenblik, komt Eddy Merckx als laatste uit het niets op de startlijn toerijden, gekleed in het vuilbruine tricot der Molteni-fabrieken. De tribunes verdubbelen hun geluidsvolume en een koor van overwegend vrouwenstemmen scandeert zijn voornaam. Eddy perst zijn lippen in een vorm die hij zelf voor een glimlach moet houden, maar verder is er weinig emotie te bespeuren op zijn norse, wat boerse gezicht.”
Door zijn korte verhalen werd Bob den Uyl in de jaren zeventig en tachtig automatisch geassocieerd met fietsen. Een interview uit 1975 met de televisie (onlangs ook geplaatst op Wielrennen24.nl) werd om die reden opgenomen op de wielerbaan van Ahoy :
“Een andere fraaie afgang, die vooral mij vijandig gezinde mensen genoegen zal doen, vond plaats op de overdekte wielerbaan van het Ahoy-complex in het kader van een televisieprogramma. De makers van dit programma waren na veel nadenken op het originele idee gekomen mij op mijn fiets op deze baan een aantal rondjes te laten rijden, waarna met een vraaggesprek zou worden aangevangen.
Omdat het rijden op een dergelijke baan een kunst op zichzelf is die grote vaardigheid vereist, vond ik het maar beter tijdens de voorbereidingen tot de opnamen een aantal proefrondjes te rijden, want vanzelfsprekend wilde ik op het scherm een goed figuur slaan en met hoge snelheid en horizontaal liggend door de bochten schuiven. Een sportief imago is nooit weg.
Met de durf van de beginneling lukte mij dat een paar keer heel aardig, maar juist toen ik in gedachten al vertrouwelijk met Peter Post zat te onderhandelen over mijn deelname aan de zesdaagse, raakte ik in een bocht met mijn rechterpedaal (dat op mijn wegfiets iets lager zit dan op een baanfiets, een wijsheid die ik pas leerde toen het te laat was) de houten baan, sloeg met fiets en al over de kop en smakte met een doffe dreun op de baan neer, vlak voor de ogen van een tiental werknemers die op het middenterrein een tribune aan het opbouwen waren.
Hadden zij mijn baanrondjes, gewend als zij waren aan het optreden van renners van grote klasse, al begeleid met snedig commentaar, mijn val opende pas goed de sluizen van hun welsprekendheid. De zaalchef kwam ook toesnellen, niet om mij de verwachte verbandtrommel te overhandigen en troostende woorden te spreken, maar om bestraffend te wijzen op het stuk hout dat mijn pedaal uit de baan had gerukt.
Door dit alles voelde ik me vrij onbehaaglijk tijdens het opkrabbelen en controleren van de ledematen. De televisiejongens gingen zelfs zo ver mij te vragen nog eens zo te vallen als de camera werkte, een verzoek dat ik eerst als grapje opvatte. Later drong het tot me door dat het hun ernst was geweest, en het vraaggesprek verliep dan ook nogal korzelig. De rondjes die ik voor de camera reed waren opvallend beheerst van tempo, en van spectaculaire zwiepers in de bochten waarmee ik menig mooie vrouw tot nadenken had willen stemmen was in het geheel geen sprake meer.”
Kijk naar het filmpje met bovenstaand stukje in gedachten en luister bovendien naar zijn heerlijke Rotterdamse accent.
Niet alleen schrijvers van reisverhalen, maar ook van fiets- en wielerverhalen, zijn schatplichtig aan Bob den Uyl. Zijn reis-, fiets- en wielerverhalen verdienen het om blijvend herlezen te worden.
Dat laatste is evenwel niet eenvoudig. De originele uitgaven van Bob den Uyl zijn alleen nog in tweedehands boekwinkels te koop. Wel zijn er na zijn dood enkele verzamelbundels verschenen. De meest interessante daarvan is Het reizen vereist sterke zenuwen, waarin ook de verhalen In het groene dal, De ontwikkeling van een woede en Het rechtzetten van een misvatting zijn opgenomen.
Ik gedenk de schrijver en fietser Bob den Uyl in elk geval met grote eerbied. Schatplichtig, dat is het juiste woord.
****
(Op de foto zien we de schrijver, met zonnebril, tussen enkele renners, waaronder een jonge Joop Zoetemelk, met Gitane-broek en Rood-wit-blauwe trui, en vooraan (met dank aan Jos van Nierop voor de determinatie) Rokado-renner Staf van Roosbroeck)
(Ook verschenen op hetiskoers.nl)