Van de hitte naar de kou, en weer terug
Erge bergen 96: Passo del Lucomagno
Donderdag 16 september. Naar Biasca gaan we, met de auto, en vandaar pakken we de Passo del Lucomagno. Vervolgens kijken we wel. Dat is het plan.
Biasca ligt in het Italiaanstalige kanton Ticino. En als we eenmaal op de fiets zitten, is het alsof we door Italië rijden: palmbomen en grote villa’s langs de weg, fraaie dorpen, opschriften op gevels en wegwijzers in het Italiaans, heerlijk. Ook heerlijk: het weer. Warm, zonnig en zelfs een beetje drukkend.
De Passo del Lucomagno – zo heet die hier; aan de andere kant van de pas, in Graubünden, heet die de Lukmanierpass – is met zijn hoogte van 1916 meter één van de laagste passen in Zwitserland die over de hoofdkam van de Alpen (en daarmee over de Europese waterscheiding) voeren. Toch is het geen kleine jongen, want Biasca ligt op slechts 300 meter hoogte. De ruim 1600 meter hoogteverschil moet in zo’n 41 kilometer (!) worden overbrugd. Een kolfje naar mijn benen, want nergens wordt het steil, zo leert het van te voren bestudeerde hoogteprofiel. Lekker gecontroleerd malen.
Dit blijkt een misverstand, want we nemen niet de hoofdweg, maar de oude pasweg binnendoor, die eerst wat op en neer gaat, door enkele fraaie dorpjes, maar vanaf het dorpje Acquarossa steil (9-10%) naar boven kronkelt. Een smalle weg die door het niets naar het niets lijkt te voeren. Weilanden en bossen. Ik fiets met Rolf naar boven. Willem, Frans en Pierre zijn inmiddels uit het zicht verdwenen, Pieter fietst ergens achter ons, geen idee waar.
Het is heet, tegen de 30 graden, en het zweet druppelt onder mijn helm vandaan in mijn bril, die ik op een gegeven moment maar afzet en in mijn shirt stop. In deze drukkende warmte gaat het bovendien rap met mijn drankvoorraad, en op een gegeven moment ben ik wel toe aan een dorpje met een fontein of – nog beter – een barretje met koude cola’s.
Dat dorpje komt er niet. Dat barretje evenmin. We rijden door het volstrekte niets totdat de weg opeens weer op de brede, verlaten hoofdweg uitkomt. We staren in de verte. Daar is het grijs. Hoe verder we naar het noordwesten fietsen, hoe bewolkter en grijzer het wordt. En hoe hoger we komen, hoe frisser het wordt.
Dan begint het te druppelen, eerst zachtjes, dan steeds harder, totdat ik niet meer kan ontkennen dat het regent. Ik heb het nog steeds warm van de klim, dus het bekende dilemma dient zich aan: regenjasje aan of niet? Een relevante maar niet te beantwoorden vraag daarbij: hoe lang zal het blijven regenen?
Als het na tien minuten nog steeds regent, en best hard inmiddels, besluit ik even te stoppen en mijn regenjasje aan te trekken. Een goed besluit, want ondanks dat het na een kwartiertje weer ophoudt met regenen, begint het steeds kouder te worden.
De weg is breed, nat en stil. Er is vrijwel geen verkeer. Uitzicht is er nauwelijks, de wolken hangen laag. Jammer, want het schijnt hier prachtig te zijn. Nu is het alleen maar groen en grijs. Verder is er helemaal niets te beleven. Geen enkele afleiding van de inspanning. Gelukkig is het niet meer steil, en ik maal gestaag naar boven. Dan begint het weer te regenen, en word ik het allemaal een beetje zat. Ik kijk op mijn fietscomputer hoe ver en hoog ik nog moet en tel vervolgens de kilometers en hoogtemeters af. Als ik bijna boven ben, komen Pierre, Willem en Frans me tegemoet.
“We gaan terug!”
“Oké, tot straks.”
Een goede beslissing. Het is te koud en te nat om – het was een optie – door te rijden naar Disentis en via de Oberalppas terug naar Andermatt te fietsen.
Op de col is men aan de weg aan het werken. Dat gaat met veel herrie gepaard. Uitzicht: nul, niks. Vandaag is dit een lelijke en weinig inspirerende plek. Ik fiets langs het pasbordje en parkeer mijn fiets bij café-restaurant Hospezi Santa Maria. Ik ga onder de overkapping staan, trek mijn regenjas uit, pak de eeuwige banaan uit mijn achterzak, eet die op, wurm vervolgens een windstopper, een petje en mijn armstukken en overschoenen uit mijn zadeltas – snel, snel, want het is inmiddels echt koud geworden – trek dat allemaal aan en doe hierover vervolgens weer mijn regenjasje aan. Ook Rolf, die ijzerenheinig (Rolf is een held) tot bovenop de tunnel op de top van de pas is doorgereden maar zich inmiddels weer bij mij heeft aangesloten, trekt warme kleren aan. We staan te bibberen van de kou. Het is 9 graden, zo zie ik op mijn fietscomputer. Het regent nog steeds.
We nemen een foto bij het pasbordje, en dan wil ik zo snel mogelijk terug naar beneden, want ik heb het koud. De eerste kilometers gaan vrij vlak naar beneden, dus kan ik mezelf een beetje warm trappen, maar als de weg met 6-7-8% naar beneden gaat, kan ik mijn benen alleen nog maar stil houden en behoedzaam dalen, over de natte, hobbelige weg. Inmiddels regent het niet meer. En hé kijk, daar hebben we Pieter, die is nu ook bijna boven.
Pas vanaf zo’n 1400 meter hoogte worden de temperaturen geleidelijk weer aangenamer. Wel jammer dat ondertussen door de koude rijwind alle gevoel uit mijn vingers is verdwenen. Waar het kan probeer ik ze zoveel mogelijk te bewegen, alsof ik arpeggio’s op de piano speel.
Ik constateer dat ik blijkbaar vrij snel daal, want Rolf haalt me niet in. Sterker nog, ik kijk regelmatig om waar hij blijft, maar ik zie hem niet. Ik daal steeds verder, nu de hoofdweg volgend, het wordt steeds warmer, waar het kan trap ik stevig bij, en kom na een uur dalen aan in Biasca. Daar lopen mensen rond in t-shirts en korte broeken. Het is hier bewolkt en vochtig, maar warm, 22 graden. Mijn vingers zijn inmiddels ontdooid.
Na enkele minuten komt ook Rolf aan bij de auto. De anderen zijn er niet. Die blijken ergens in het centrum van Biasca op een terras te zitten. We fietsen erheen, wachten op Pieter en bestellen wat te drinken. Doe mij maar een koude cola.
Terug in ons huis in Andermatt kijk ik op Strava: 1770 hoogtemeters! Daarmee stormt de Passo del Lucomagno mijn Erge-bergen-top-10 binnen op een respectabele vijfde plaats. Lekkere klim hoor. Wel jammer van het weer en het ontbreken van enig uitzicht.
Maar ach, is het niet het inzicht – mijn lichaam en geest kunnen dit, nog steeds – dat hier telt?