De kracht van de col
“Bergen worden beklommen met de grootst mogelijke inspanning en met een enorm verlangen. De werkelijkheid van je eigen karakter bepaalt het tempo. Een berg beklim je in een uitgewogen toestand tussen trots en uitputting. De hellingen van de berg dragen de waarheid, de top is irrelevant. Hier groeit niets.”
(vrij naar Robert M. Pirsig)
****
Waarom is klimmen leuk?
Ja, boven komen is leuk. Het uitzicht dat je dan aantreft. Maar het is niet het doel van de reis waar het me hier om gaat. Nee, het gaat me om de reis, het klimmen zelf. Wat is daar nou zo leuk aan? Het is immers vermoeiend en soms loodzwaar. Voor een intrinsiek lui persoon als ik, is het op zijn minst curieus dat die dat zo leuk vindt, klimmen. Zijn het de endorfinen, of is er meer?
Ja, er is meer. Want die endorfinen komen ook vrij bij een straffe polderwind tegen, maar het vechten, stoempen en harken tegen de wind kan alleen maar als leuk – of beter gezegd nuttig – worden beschouwd in het licht van het hogere doel: het verkrijgen van een voldoende conditie en een acceptabeler gewicht om mee te kunnen klimmen. Want met een belabberde conditie en teveel kilo’s aan het lijf wordt klimmen lijden. En hoewel Greg Lemond stelde dat “it never gets easier, you just go faster”, wordt het klimmen toch beter te verdragen met een op zijn minst redelijke conditie. Dat is waar ik in de winter en het voorjaar aan werk.
Het beklimmen van een berg geeft een diepe bevrediging. Het is een combinatie van de lichamelijke inspanning, de trots van de zelfoverwinning, de wisselende uitzichten, het langzaam veranderende en steeds woester wordende landschap, de intense concentratie, de – ja, lach maar – mindfulness. Die verslavende en enigszins curieuze combinatie van gedachtenloosheid en wijd openstaande zintuigen. Hier en nu, meer is er niet.
Mijn talent, mijn postuur en mijn leeftijd vormen een beperking bij het klimmen. Dat is de reden dat ik – ook al ben ik met anderen – tijdens het klimmen meestal alleen fiets. Eerlijk gezegd vind ik dat wel zo prettig. De ervaring delen doe ik boven wel. Of ’s avonds bij het eten en het bier. Ik fiets graag alleen omhoog. Bij voorkeur zelfs.
Twee omstandigheden maken de ene klim voor mij mooier dan andere. Ten eerste de aanwezigheid van haarspeldbochten. Het recht omhoog kijken en zien: daar moet ik naar toe, en het recht naar beneden kijken en weten: daar kwam ik vandaan. Die directe confrontatie met de hoogteverschillen. En de korte momenten van relatieve rust en ontspanning in de buitenbochten, die ook natuurlijk.
Ten tweede de mogelijkheid om aan een andere kant van de klim weer naar beneden te fietsen. Ik fiets veel liever over een pas dan dat ik na een klim gedwongen wordt om over dezelfde weg terug af te dalen. Waarom dat zo is, geen idee. Het zal de geograaf in mij zijn, die de weg ziet als een verbinding tussen twee punten, en de pas als een noodzakelijk te overbruggen hindernis om die twee punten met elkaar te verbinden.
Dan zijn er nog twee, gerelateerde kenmerken die de beleving van de klim bevorderen: de lengte en het hoogteverschil van de klim. Hoe langer en hoe hoger, hoe fijner. Maar niet te steil graag.
Een col dus, van meer dan tien kilometer, met haarspeldbochten, voorbij de boomgrens, dat is het mooiste.