Angst voor de Eyserbosweg

Tekening: Albert Hennipman

Dit zou ik nooit meer doen. De Ronde van Vlaanderen van 2007 was de laatste keer geweest. Met vele duizenden tegelijk hetzelfde doen. File voor de Muur. Gekkenwerk. Bovendien mijd ik mensenmassa’s zoveel als mogelijk.

Waarom dan toch de Amstel Gold Race rijden? Ten eerste werd het kaartje me zomaar aangeboden. Een lafbek die dat zou weigeren. En dat gaf me, ten tweede, een stok achter de deur: nu moest er ook worden getraind.

De voorbereiding

Dat viel niet mee, dat trainen. Te weinig naar het fitnesscentrum, te koud om te fietsen, te weinig tijd om te fietsen, af en toe wat last van de rug. Smoesjes.

Toch was het niet mijn conditie die me zorgen baarde, die leek best redelijk. Het was vooral hopen dat mijn rug het hield, zo’n zes uur op de fiets, met veel belastend klimmen en stressvol dalen.

Wat doe ik aan?

Een eeuwig dilemma. Het zou weliswaar 13-15 graden worden, maar we zouden vroeg vertrekken en dan is het nog koud. Ik hoopte dat een shirt met korte mouwen plus armstukken genoeg zou zijn. Niet dus. Jasje aan. Koersbroek plus beenstukken. Schoenen plus overschoenen.

Wat neem ik mee?

Niks. Nou ja, twee bananen en twee bidonnetjes drinken. Op 50 en 100 kilometer zijn verzorgingsposten. Daar nog wat scoren moet toch voldoende zijn?

Lekkebandenstress

Als ik de parkeerplaats in Sibbe verlaat, bedenk ik opeens dat ik vergeten ben om een reservebinnenbandje in mijn achterzak te steken. En die had ik nog wel speciaal gekocht. Nu rijd ik zelden lek, dus ik neem de gok, maar het zit me niet lekker, met al dat split op die boerenweggetjes. Het aantal lekke banden – van anderen – is groot. En elke keer als ik weer iemand aan de kant zie staan tobben, hoop ik dat dat mij niet overkomt.

Gelukkig houd ik alles heel.

De eerste beklimmingen

In het parcours van de 150 kilometer zitten elf significante hellingen. De eerste twee stellen weinig voor. De Geulhemmerberg en de Bemelerberg zijn vooral lekkere opwarmertjes. Dan volgt een hele tijd niets. Zwervend door het Zuid-Limburgse land.

Na de eerste verzorgingspost gaan we naar de Loorberg. Kijk, dat is nog eens een mooie klim. Vanaf Slenaken naar boven. 1400 meter lang, maximaal 8%. Prima te doen. Mooi uitzicht.

Via Gulpen en Mechelen rijden we naar de langste en mooiste klim van de dag: de Camerig. Met een lengte van ruim vier kilometer is het de langste klim van Nederland. Ook is het de klim met het grootste hoogteverschil in Nederland: 168 meter. Met af en toe een stukje naar beneden. Maar met een gemiddelde van 6% is het geen angstaanjager.

Dan dalen we af naar Vaals. Een brede overzichtelijke weg. Dat gaat hard. Vervolgens slaan we rechtsaf en klimmen en dalen we naar Gemmenich, net over de grens. In Gemmenich maken we een scherpe bocht naar links en klimmen we vervolgens naar het Drielandenpunt. Ook dit is een rustige, mooie klim, en ik weet nog steeds mijn twee lichtste versnellingen schoon te houden.

Op het drielandenpunt staan we lekker in het zonnetje een cola’tje te drinken, en te wachten op de achterblijvers.

Het fijne duo Kruisberg en Eyserbosweg

We hebben er nu bijna 100 kilometer op zitten. Zover had ik dit jaar nog niet gefietst. Maar nu volgt het serieuze klimwerk, te beginnen met het fijne duo Kruisberg-Eyserbosweg. Met maxima van 16% respectievelijk 17% grijpen die heerlijk in de dijen, hamstrings en kuiten. Op mijn kleinste versnelling (34-28!) maal ik mezelf naar boven. Ik word door velen ingehaald, maar haal ook vele anderen in. Sommigen zijn van de fiets afgestapt en lopen naar boven.

Van te voren was ik het meest beducht voor de Eyserbosweg. De angst voor het bekende.

Maar de echte killer voor mij ligt zeven kilometer verderop: de klim naar Huls. Na de inspanningen op het fijne duo is dit een vervelend toetje: een kloteklim naar een heel lelijk dorp. Dan dalen we af naar Heerlen, een eveneens weinig opwekkend oord. Nog dertig kilometer. Met wind tegen naar de Fromberg.

De laatste drie

Vanaf de fraaie klim van de Fromberg is er iets vreemds aan de hand: ik zit er weliswaar doorheen en tel laf de kilometers af, maar ik word op de laatste drie hellingen nauwelijks meer ingehaald. Iedereen zit er blijkbaar doorheen. Of is hier sprake van selectieve waarneming of selectieve herinnering?

Onder aan de Keutenberg is er een opstopping. Als een harmonica schuift de sliert fietsers in elkaar. Velen stappen af. De gebruikelijke truc voor de Keutenberg, snelheid maken op het vlakke en daarop zover mogelijk komen, is onmogelijk. Ik moet zelfs remmen. Er wordt geschreeuwd: “Afstappen! Even wachten!”

Ik dacht het niet. Ik schakel naar mijn kleinste versnelling en wring me tussen de fietsers en afgestapte fietsers over het eerste en steilste stuk (22%) naar boven. Afstappen is geen optie.

Als het iets minder steil wordt ga ik weer op mijn zadel zitten en ben ik zelfs in staat bij te schakelen.

Boven gekomen voel ik aan mijn hartslag dat ik diep ben gegaan. Even rustig aan dus, eerst terug naar een fatsoenlijke hartslag, dan wat drinken.

Wind tegen. Nog 15 kilometer.

Vanuit Sibbe dalen we af naar Valkenburg. Scherpe bocht naar links, de Cauberg op.

Ach, de Cauberg, ik vind het helemaal niks! Waarom iedereen daar toch zo gezwollen over doet? Die vervelende, lamlendige drukte in Valkenburg, die lelijke weg naar boven. Kunnen we die in wielerwedstrijden niet gewoon een paar jaar overslaan, links laten liggen, negeren?

Wel doet hij na 140 kilometer pijn. Mijn hamstring van mijn rechterbeen protesteert hevig. Bijna kramp. Gewoon doorheen trappen, denk ik, en verdomd: dat helpt.

Nog anderhalve kilometer boven op het plateau en dan ben ik binnen. Na 145 km, 1850 hm en zes uur fietsen.

Evaluatie

Had ik maar iets meer getraind.

Mijn rug heb ik niet gevoeld, gek genoeg.

De onrijpe bananen bij de verzorgingsposten waren niet te eten.

De gedistribueerde Isostar was te zoet.

De wafels waren evenwel dik in orde.

De medaille annex flesopener was heerlijk lelijk.

Volgend jaar de Ronde van Vlaanderen. Denk ik.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *