Torre-instinct
Erge bergen 35: Torre
Dinsdag 4 augustus. Vandaag moet het gebeuren. Ik heb er maanden naar uitgezien. Ik ga de Torre op.
Er zijn niet veel landen in Europa waar je op het hoogste punt met de fiets kunt komen. Ja natuurlijk, dat kan in Nederland, maar dat kan ook in Portugal. In de Serra da Estrela in midden-Portugal ligt het hoogste punt van het land: de Torre. De Torre is 1993 meter hoog. Bovenop hebben de Portugezen lang geleden een klein torentje van zeven meter hoog neergezet. Nou ja.
De Torre befietsen is geen kattenpis. Zowel vanuit Covilhã (zuidzijde) als vanuit Seia (noordzijde) moet bijna 1600 meter hoogteverschil worden overbrugd. Ik start mijn tocht in Midões en beklim de Torre dus vanaf de noordkant. De klim is 32 kilometer lang, hetgeen een gemiddelde van 5% betekent. Dat lijkt goed te doen, al is het even doortrappen. Maar dat gemiddelde zegt niets, zelfs het hoogteprofiel dat gemiddelden per kilometer aangeeft is niet nauwkeurig genoeg.
Als ik Seia inrijd heb ik er al 26 kilometer van op en neer fietsen door het Portugese heuvelland opzitten, maar nu gaat de weg definitief omhoog, eerst geleidelijk, maar als ik het stadje verlaat met 10-12%. Dan een scherpe bocht naar rechts en een prachtige asfaltweg voert me vervolgens kilometers lang met zo’n 8% omhoog. Ik ben die ochtend vroeg vertrokken, maar het begint inmiddels warm te worden. Eens kijken of ik de temperatuurstijging met het toenemen van de hoogte kan compenseren.
De weg voert het eerste stuk langs de zuidflank van de Serra en biedt een fantastisch uitzicht op het noorden en oosten. Maar dan gaat de weg binnendoor en word ik geconfronteerd met het magische landschap van de Serra zelf: half begroeid, woest, leeg, en bezaaid met metersgrote keien.
Na enkele kilometers zie ik na een bocht het dorp Sabugueiro beneden liggen. Na een afdaling van twee kilometer (jammer van het klimmen) rijd ik Sabugueiro in. Het dorp is bezaaid met barretjes en souvenirwinkels maar het is er stil. Ik stop even bij een barretje voor een koud blikje cola, en vul er mijn bidons met koud water, want ik heb het hoogteprofiel uit mijn hoofd geleerd en ik weet: de eerste kilometers vanaf Sabugueiro worden zwaar. En dat klopt, de weg gaat continu met 8-10% omhoog en dat is voor mij net te zwaar om lekker weg te malen. Af en toe moet ik uit het zadel.
Het landschap is echter schitterend, de weg voert langs een klein stuwmeertje en even later langs een grote stuwdam. Ik fiets dan inmiddels op 1600 meter hoogte. Nog 10 kilometer, nog 400 hoogtemeter, dat is te overzien. Maar als ik verder klim gaat de weg ook nog een paar keer weer naar beneden. Af en toe passeert een auto. Vooral auto’s met Franse nummerborden, hetgeen ik niet kan verklaren. Hé, een groepje wielrenners. Ik groet, zij groeten terug, één steekt zijn duim omhoog. Hij heeft gelijk: ik ben bijna boven. Het landschap is kaler en kaler geworden.
De top van de Torre is al vanaf veraf te zien, gemarkeerd als die wordt door de twee grote gele bollen van de sterrenwacht. Dan is daar de afslag naar de top. Nog een klein stukje klimmen en dan kom ik aan op één van de lelijkste plekken waar ik ooit ben geweest (en ik ben op hele lelijke plekken geweest): een ongeregelde parkeerplaats, een zinloze rotonde om het torentje heen, die twee haveloze sterrenwachten en een heel lelijk gebouw met daarin een winkel en een bar-restaurant.
Ik zet mijn fiets bij de ingang van het restaurant en loop naar binnen. Ik wil wat eten en kies uit een vitrine een broodje met gerookte ham en een Bollo de Riz, een soort muffin gemaakt van rijstemeel, een Portugese specialiteit. En het onvermijdelijke blikje koude cola daarbij. Ik ga daarmee buiten op het lege terras zitten en kijk om me heen. Er lopen wat toeristen langs, Portugezen, Fransen, Nederlanders. Nergens fietsers. Het broodje is droog en taai, de Bollo droog en kruimelig. Maar niets kan mijn goede humeur bederven. Ik ben waar ik wilde zijn.
Dan heb ik het gezien en klik ik mezelf weer op de Storck. Bij de afslag sla ik linksaf en ik suis terug over de weg waarover ik zojuist naar boven ben gekomen. Ik wil echter niet terug via Seia fietsen, maar via Oliveira do Hospital, dat had ik de avond daarvoor bedacht. Ik moet daartoe via Valezim, zo had ik op GoogleMaps gezien. Ik moet dus na een kilometer of tien de afslag naar links nemen. De weg vervolgt met een schitterende maar soms steile afdaling.
Dan de afslag naar Valezim, en nu wordt het een stuk minder leuk. Het asfalt is abominabel, de weg is bochtig, smal en gaat steil naar beneden. Ik hang constant in mijn remmen en daal als een oud wijf. Ik kijk om me heen en besef dat ik een fout heb gemaakt. Ik had gewoon op de grote weg moeten blijven, nu ben ik ingesloten door de bergen en ik weet: ik zal weer moeten klimmen. En dat klopt. Na een dorpje gaat de weg weer omhoog, al duurt de klim niet lang. Dan weer naar beneden over dat verschrikkelijke asfalt. De weg is compleet verlaten, het is inmiddels heet geworden en ik weet niet precies waar ik ben. Ik doe mijn best om van het fietsen te genieten maar de euforie van de ochtend is verdwenen.
Een dorpje: Sandomil. Het dorpje ligt aan een riviertje, de Alva, en dan weet ik weer waar ik ongeveer ben. Ik zal een bergkammetje over moeten om in Oliveira do Hospital te komen. Ik heb nog één bidon water en daarmee zal ik het in deze verzengende hitte moeten doen. Mijn benen zijn inmiddels behoorlijk leeg en de weg gaat weer omhoog. Na ruim een half uur ploeteren en zweten passeer ik het topje op bijna 600 meter en rij ik de buitendorpen van Oliveira in. Ik ben hier vorig jaar ook geweest dus ik herken de weg en ik weet: ik heb het ergste gehad. In het centrum van Oliveira stop ik bij een bar voor een koude cola, vul er één van mijn bidonnen met koud water (dat moet genoeg zijn) en fiets vervolgens het stadje uit.
Als ik in Midões aankom staan er 113 kilometer en 3200 hoogtemeters op de teller. Ik heb dan ruim zes uur op de fiets gezeten. Tijd voor een ijskoude Radler. Of twee.
Naschrift voor de wijsneuzen: Ik weet het, de Torre is niet het hoogste punt van Portugal, maar wel het hoogste punt van het vasteland van Portugal. Het hoogste punt van Portugal ligt namelijk op Pico, een eiland van de Azoren. Net zoals het hoogste punt van Spanje op Tenerife ligt…
Naschrift voor de klimfietsers: Laten we de Torre eens met de Ventoux – ik noem maar wat – vergelijken. Het aantal te klimmen hoogtemeters is, rekening houdend met de enkele kilometers dat de weg op de Torre naar beneden voert, in het voordeel van de Torre: 1750 om 1640. De Ventoux (vanuit Bedoin) is echter korter (21 om 26 klimkilometers) en dus gemiddeld iets steiler en daarmee zwaarder. De omstandigheden zijn evenwel vergelijkbaar: het kan heet zijn en het kan flink waaien. Hoe het ook zij, het is voor mij onverklaarbaar waarom het op de Ventoux filefietsen is en ik nauwelijks fietsers op de Torre tegenkom. De kuddegeest, dat zal het zijn.
Naschrift voor de wielerliefhebbers: Bijna elk jaar wordt de Torre opgenomen in de Ronde van Portugal. Dit jaar werd de Torre vanaf de zuidkant, vanaf Covilhã, beklommen. De etappe eindigde bovenop. Dat was twee dagen nadat ik hem opfietste.