Een ziedende afdaling
Het was in de Tour van 1993. In de beklimming van de Galibier (vanaf de zuidkant) was Tony Rominger ontsnapt. Op zoek naar punten voor de bolletjestrui? Een aanval op de gele trui van Miguel Indurain? Hoe het ook zij, Rominger kwam als eerste boven met een seconde of 50 voorsprong op de andere klimmers en klassementsrenners. En toen begon het.
De Franse regie bleef – geheel tegen de gewoonte in – bij koploper Rominger die afdaalde. Thuis voor de buis beleefde ik een minutenlange, ziedende afdaling, gezien door het oog van de camera. Het ging hard, heel hard, ik durfde soms nauwelijks te kijken. Mijn huiskamer was een tunnel geworden. Mijn televisie het licht aan het einde daarvan. Ik zag alleen nog maar die verschrikkelijke afdaling, die onoverzichtelijke bochten die Rominger, de geweldenaar, en Moto 1 onberispelijk aansneden. De grenzen van het mogelijke opzoekend. Langs grijze rotswanden en peilloze afgronden. 70, 80, 90 km per uur, schatte ik. En af en toe een verschrikkelijke haarspeldbocht: remmen. Ik zat op het puntje van mijn zadel. Het was de meest bloedstollende afdaling die ik tot dan toe reed.
Maar wat was dat opeens? Links door het beeld schoof Miguel Indurain – zoals bekend een uitmuntend daler. Hij ging nog veel harder dan wij met zijn drieën, en verdween binnen de kortste ogenblikken uit beeld. Het leek onmogelijk, maar hij deed het.
Ik vond Indurain altijd maar een saaie lul, maar dat was sinds dat moment voorbij. Met dank aan de Franse regisseur. Waanzinniger beelden van wielrennen heb ik sindsdien nauwelijks meer gezien.